Bart op Lesbos
[Terug naar de homepagina]
Lacoste in de ochtendzon
Met mijn beste vriendelijke glimlach en een hartelijke knik groet ik de twee dames op leeftijd die ik zojuist inhaal. Ze zijn degelijk gekleed allebei. Twee zwarte rokken tot boven de enkels worden vergezeld van twee paar zwart gelakte, zacht glanzende hakjes en ook de topjes zijn identiek in hun soort. Licht bloezend, ietwat ruim vallend, maar netjes hoog opgeknoopt. Ze slenteren, druk converserend, het slingerende weggetje in dat ik ook zojuist ben ingeslagen. Terwijl het onverstaanbaar verder kabbelende gesprek op de achtergrond raakt wordt mij luid en duidelijk een verklaring voor de vroege aanwezigheid op straat van deze twee dames gegeven als de klokken van de plaatselijke kerk te kennen geven dat het zondag is. Een eenvoudige melodie galmt hard over de daken van het dorpje. Één van de klokken is vals of kapot, ik heb geen idee, verstand van klokken heb ik niet, maar hij klinkt als blik en valt wat uit de toon.

Nog een klein stukje en dan ben ik bij de zee, in de verte zie ik de diezig blauwe kustlijn van Turkije zich aftekenen tegen de horizon, terwijl ik het zoveelste bericht van mijn telecom provider binnenkrijg. Welkom in Griekenland! Het zal niet lang duren of het volgende bericht zal me opgewekt de bel- en sms-tarieven in Turkije laten weten. Blijkbaar zijn de ongeveer vijftien kilometers Egeïsche zee die mij scheiden van het Aziatische continent niet genoeg om me volwaardig in Griekenland te bevinden. Geen wonder dat zoveel mensen hier de oversteek hebben gewaagd.

Gisteren ben ik vanaf het vliegveld opgehaald en naar mijn appartement gebracht in een vredig plattelandsdorpje een kilometer of vijf van de hoofdstad Mytilini vandaan. Na een prima, maar bloedhete nacht slaap ben ik vroeg op en zoek ik wat verkoeling, maar buitenom dat puur pragmatische doel kan ik een toeristische om-me-heen-kijk-neiging niet onderdrukken. De inwoners van het dorp kijken me na. Ik hoor hier niet, verse import ben ik. Ik ben hier nog maar een uur af twaalf geleden afgezet en blijkbaar straal ik dat uit ook. Ik kan het niet helpen en ik geef het toe. Ik weet niet waar ik ben, ik weet niet wat ik kom doen. Nóg niet. Een licht onbehaaglijk gevoel krijg ik hoe dan ook nog niet onderdrukt. Het voelt gek om te weten dat ik hier ga wonen en kom werken op een plek die in zo een schril contrast staat met de in lichte kleuren gepleisterde huizen op dit net niet of net wel Griekse eiland. Gisteren reed ik langs het kamp, ik zag een dikke betonnen muur en een hek van gaas en prikkeldraad. De hoofdingang wordt bewaakt met grote, gepantserde politiebussen. Dat was het ongeveer. Wat zich achter die muren afspeelt moet ik allemaal nog zien.

Op de weg waar ik loop lijkt dat contrast bijna tastbaar. Ik loop langs enkele zeldzaam strak gestucte kasten van woningen die willekeurig vermengd zijn met ingestorte vergane glorie. Villa’s en bedrijfspanden die overgelaten zijn aan de koele zeewind en de tijd. Aan het einde van de weg staat, ligt en hangt een volledig vervallen bedrijventerrein van ellende bij elkaar. De roest vreet langzaam de silo’s weg, betonnen schoorstenen brokkelen langzaam af en de ruiten zijn gebroken. Dit terrein en de panden langs de weg zijn niet alleen. Ook in het dorp staan, zei het wat minder opvallend, veel lege en verlaten panden. Heeft de vluchtelingencrisis hier iets mee te maken? Is het te wijden aan de noodlijdende financiële situatie van dit land? Trekken nieuwe generaties simpelweg naar de grote steden? Ik weet het niet. Maar mijn licht onbehaaglijke gevoel wordt er niet minder om. Ik slenter verder. Met hippe zonnebril en een linnen bloesje van Lacoste in de ochtendzon.